Ferdinand Schirren ( Antwerpen 1872 - Brussel 1944 )

Ferdinand Schirren (Antwerpen, 8 november 1872 – Brussel, 19 februari 1944) was een Belgische kunstschilder, tekenaar, aquarellist en beeldhouwer. Hij is de vader van musicus Fernand Schirren. Van in zijn jeugd is Schirren gepassioneerd door tekenen en wil hij kunstenaar worden. Zijn ouders steunen hem. In 1884-1885 volgt hij hij avondlessen in de tekenschool van Anderlecht. In de periode 1887-1894 volgt hij dagonderwijs aan de Koninklijke Academie voor Schone Kunsten te Brussel: vier jaar “tekenen” en één jaar “beeldhouwen”. Joseph Stallaert was één van zijn leraren. Tijdens het schooljaar 1892-1893 krijgt hij één jaar esthetische vorming en een opleiding tot beeldhouwer van Jean-Baptiste De Keyser. Na het beëindigen van zijn studies gaat hij werken bij Jef Lambeaux, de stichter van avant-garde groep "Les XX". In 1896 gaat hij van start als zelfstandig beeldhouwer. Hij wijkt al onmiddellijk af van de 19de eeuwse beeldhouwkunst door een synthetische en impressionistische toets. In 1898 richt hij samen met August Oleffe, Louis Thévenet en Willem Paerels de groep “Labeur” op, die tot 1907 jaarlijks een expositie zal organiseren. Hij is de enige beeldhouwer, hij interesseert zich maar matig voor de schilderkunst. Op hun eerste tentoonstelling exposeert hij de portretbuste van de Russische theosofe mevrouw Blavatsky, een constructieve sculptuur in plaaster, met neiging naar geometrische vormen, vereenvoudiging en synthese. Het wordt zijn meesterwerk genoemd en krijgt veel weerklank. Deze constructieve sculptuur is uniek in het oeuvre van Schirren, daarna gaat hij op een andere manier beeldhouwen. In de volgende jaren neigt hij naar het impressionisme, maar Schriren voelt zich niet tevreden met zijn creaties, hij noemde zijn creaties “aarzelende pogingen”. Op de tentoonstelling van Labeur in 1902 wordt “Kinderbuste”, een werk met pointillistische inslag, door de kunstcritici afgekraakt. Ferdinand Schirren belandt in een depressie. Als gevolg hiervan vernielt hij in 1903 het grootste deel van zijn werken. In 1904 gaat Schirren met zijn echtgenote Maria Smeets in Linkebeek wonen. Op voorstel van zijn huisdokter gaat hij zich voortaan toeleggen op tekenen en schilderen. Hij zal echter zijn ganse leven sporadisch blijven beeldhouwen en in zijn vele tentoonstellingen blijft zijn beeldhouwwerk regelmatig aan bod komen. Fauvist In Linkebeek maakt hij deel uit van de Calevoeters (ook Zenneschilders of Brusselse coloristen genoemd)[3][7] een groep kunstenaars rond geuzebrouwer en mecenas François Van Haelen, die later de “Brabantse Fauvisten” zullen genoemd worden. Naast Schirren zijn Rik Wouters, Edgard Tytgat, Charles Dehoy, Herman Teirlinck en zijn vrienden van "Labeur" Auguste Oleffe, Louis Thevenet en Willem Paerels de belangrijkste vertegenwoordigers van deze groep. In het voorjaar van 1905 neemt hij als beeldhouwer deel aan het Salon de la Société des Artistes Indépendants in Parijs. Hier maakt hij kennis met Matisse, Dufy, Derain die voor schandaal zorgen met hun werken[9][10], die een reactie zijn tegen het academisme waarin het impressionisme was vervallen. Op het Herfstsalon van 1905 krijgen ze de naam "fauvisten" en hun kunstrichting "fauvisme". Portret van kunstverzamelaar Meyer (1905) Hier ontdekt Schirren zijn leidmotief: pure kleur als middel om vorm te construeren, aanvankelijk zonder contouren. De heftige kleuren zijn puur expressief, esthetisch en synthetiserend en niet langer realistisch. Het portret van kunstverzamelaar Meyer, waarschijnlijk zijn eerste fauvistisch schilderij, dateert reeds van eind 1905. Schirren wordt daarom de eerste Belgische fauvist genoemd. Hij zal anderen, zoals Rik Wouters en Charles Dehoy naar het fauvisme leiden. In 1906 begint hij plots met aquarellen, daarin was hij autodidact, maar in dit snelle werk kon hij het best zijn drang naar spontane expressie uiten, correcties zijn niet mogelijk. Tot 1916 blijft zijn voorkeur uitgaan naar vooral de aquarel, maar ook de gewassen tekening en de houtskool, eerder dan naar olieverf. In 1910 sluit Schirren zich aan bij de groep Le Sillon en krijgt zo toegang tot hun jaarlijkse tentoonstellingen. In 1912 woont hij opnieuw in Brussel en houdt hij zijn eerste individuele tentoonstellingen: in Antwerpen en in het museum van Keulen, waar hij veel succes kent. 1912 is ook het jaar van de opening van de Galerij Georges Giroux aan de Koningsstraat te Brussel, die het leven van de Brabantse fauvisten zal veranderen. Op deze tentoonstelling is Schirren met enkele tekeningen vertegenwoordigd. In 1914 trekt Schirren nog vóór het begin van de oorlog naar Frankrijk. Hij verblijft vooral in Parijs waar verschillende aquarellen ontstaan die in kwaliteit, kleurgevoeligheid en compositie zeker niet onderdoen voor de Franse tijdgenoten, onder andere Seine-, park- en straatzichten. In Parijs leert hij Renoir kennen die hem zal steunen in zijn verdere artistieke ontwikkeling. In 1917 wordt Ferdinand Schirren als schilder opgemerkt. Hij krijgt van september 1917 tot juni 1918 een grote individuele tentoonstelling in de Galerie Georges Giroux, met meer dan honderd werken. Hij kent een groot succes, vooral met zijn "Vrouw aan de piano" (1917), zijn meesterwerk. Georges Giroux biedt Schirren een lucratief exclusiviteitscontract aan, ter vervanging van Rik Wouters die in 1916 overleden is. Hoewel Schirren in financiële moeilijkheden verkeert gaat hij hier niet op in omdat hij zijn vrijheid en zelfstandigheid niet beknopt wil zien. Schirren heeft later wel nog regelmatig op Giroux een beroep moeten doen omdat hij financiële problemen had. Colorist Rond 1919 verlaat Schirren zijn eerste echtgenote en kiest voor zijn model en minnares Yvonne Esser, met wie hij zal trouwen en met wie hij twee kinderen krijgt, Fernand (1921) (de latere musicus) en Anne Marie (1922). In 1920 gaan ze in Frankrijk wonen, eerst in Nice, daarna naar Nogent-sur-Marne. In 1922 keren ze terug naar Brussel en gaan dan in Sint-Agatha-Berchem wonen. Het fauvisme als kunstrichting is voorbijgestreefd en maakt plaats voor het expressionisme. Schirren neemt hier niet aan deel en zoekt zijn eigen weg. De hartstochtelijke voorliefde voor de kleur blijft zijn leidmotief, hij evolueert naar een meer sobere vorm van fauvisme, gedisciplineerd en poëtisch. Zijn werken worden meer intimistisch, met inspiratie uit de familiale omgeving. Hij maakt vooral aquarellen. Vanaf het einde van de jaren twintig gaat hij Oost-Indische inkt gebruiken voor het vastleggen van de contouren. Hij gaat ook stillevens met bloemen realiseren. Op het einde van zijn leven beperkt zijn kleurenpalet zich tot pasteltinten, de felle kleuren verdwijnen. Meerdere tentoonstellingen volgen elkaar op tot 1940, vooral in België, maar ook in het buitenland (New York, Stockholm, Amsterdam) In de tweede wereldoorlog leeft hij, met steun van zijn vrienden, met zijn gezin ondergedoken in een villa in Sint-Agatha-Berchem. Ondanks een huiszoeking van de Gestapo wordt hij niet gedeporteerd en sterft hij een natuurlijke dood, op 19 februari 1944, ten gevolge van een hartinfarct.

;